Close menu
Wray’s 3 Tracks Shack
Link Wray

Tekst: Jaap Maas

Wray’s 3 Tracks Shack

Waarschijnlijk ben je wel bekend met het vroege werk van Fred Lincoln “Link” Wray Jr. (1929 – 2005), de op country en rockabilly gestoelde instrumentale muziek. Zijn hit Rumble (1958) wordt over het algemeen beschouwd als de uitvinding van het power chord. Zo, dat kan je maar op je naam hebben staan. Zingen deed hij in die periode niet. Hij was één long verloren en zijn stembanden waren aangetast als gevolg van tuberculose, opgelopen in de Koreaanse oorlog. Eind jaren ’70 speelde hij een mix van zijn oude hits, covers en  retro rockabilly samen met Robert Gordon. Uit die periode stamt het live album Link Wray Live At The Paradiso, waardoor je meteen snapt waarom zijn muziek ook onder punks beklijfde. Tussen deze twee periodes zit eigenlijk zijn muzikaal meest interessante periode. Een stijlbreuk met het vroege werk en ook anders dan de retro rockabilly van later.

Link had in een oud kippenhok, na de voor hem teleurstellende ervaringen met grote platenmaatschappijen (Swan en Epic) eind jaren ’50 en begin jaren ‘60, een eigen studio gebouwd waar hij op drie sporen kon opnemen. Wray’s 3 Tracks Shack bij de ouderlijke boerderij in Accokeek, Maryland. Dit was de plek waar hij samen met zijn twee broers, Vernon en Doug, wat aanrommelde en in eigen beheer platen opnam. Spelend in bars en colleges verkocht hij de platen, wat samen met de optredens voldoende geld opleverde. De behoefte om platen te maken voor een grote platenmaatschappij had hij niet. Totdat de onafhankelijke producer Steve Verocca op de stoep stond. Hij wilde graag met Link nieuw materiaal opnemen, nadat hij Link in een club in Virginia had zien optreden eind jaren ‘60. In Uncut van 20 oktober 2015 zegt Steve hierover: “Het was een stinkende, lawaaierige bende daarbinnen, en Link stond daarboven te spelen alsof hij een menselijke jukebox was — niemand die er ook maar ene moer om gaf. Ik was blij dat ik naar de legendarische Link Wray stond te kijken, maar het deed pijn om te zien dat hij moest spelen in zo’n godverlaten krot.” Link was echter niet zomaar te vangen. Pas toen Steve beloofde dat hij in zijn eigen studio mocht opnemen en met zijn vrienden (waaronder toetsenist Bobby Howard aka Mordicai Jones en zijn broers Doug en Vernon) hapte hij toe.

Link Wray LP

Wat volgde waren meerdere sessies waaruit later drie albums zouden voortkomen. Link Wray, Mordicai Jones en Beans and Fatback, allen opgenomen in 1971. De muziek is een Americana-mix van blues, country, gospel, folk en rock. Later zijn de platen opnieuw uitgebracht op een dubbel CD, waar John Collins het in de liner notes prachtig samenvat: “Eind jaren zestig deden gasten als The Band, Neil Young, Guy Clark en David Ackles — allemaal op hun eigen manier — een bedachtzame poging om een soort rock-’n-roll-Americana op te roepen: witte houten kerken, boeren in hun versleten tuinbroeken, stoffige zwervers en buitenstaanders met een randje... Maar Link en z’n broers? Die speelden dat al járen. Het échte werk. Verstopt op hun boerderij, ver weg van de spotlights. Het titelloze album uit ’71 groeide recht uit de aarde daar, uit de moeite, het geloof en de knoestige herinneringen van Link zelf. Hij hoefde zich niet voor te doen als een ruige pionier met stoppels en eelt. Hij wás die kerel.”

Link Wray (1971) is het kroonjuweel. Link als indiaan (de Wray’s waren afstammeling van Shawnee indianen) op de cover, klaar om de wereld opnieuw te veroveren. In Muziekkrant Oor van 8 februari 1978 zegt Link  Wray zelf over deze plaat: “Over de muziek op die plaat ben ik nog steeds tamelijk tevreden. Het was echt de muziek die we toen al een tijdje speelden, erg ‘down to earth’ en nauw aansluitend bij de stijlen waar ik in mijn jeugd al dol op was. Veel blues, country en gospel weet je. Heel wat meer ontspannen dan bijvoorbeeld Rumble, waar ik zoveel agressie in heb gelegd.” Nummers als La De Da, Jukebox Mama en Fire and Brimstone dragen de langspeler. Het album werd in eerste instantie niet goed ontvangen, door de flinke stijlbreuk met zijn oude werk. Later is gebleken dat deze plaat de tand des tijds ruim heeft doorstaan. Allmusic zegt hierover: “ De beste nummers vertellen op rauwe, treffende wijze over de harde realiteit van Wrays jeugd als arm Shawnee-kind in het diepe zuiden. In deze muziek zit een nederige, stampende back-porch vibe — recht uit het hart en voelbaar tot in je botten.” Jaren later is de plaat door velen als zeer invloedrijk bestempeld, onder andere door Nick Cave, Calexico en Father John Misty, die er allen nummers van coverden.

Mordicai Jones LP

De tweede plaat is onder de bijnaam van de toetse­nist Bobby Howard uitgebracht, Mordicai Jones (1971). Ze besloten een andere route in te slaan door het uitblijven van het succes van het eerste album. Bobby zong alles. Zijn stem is beter en harder dan Link’s stem, die was aangetast door tuber­colose. Daarnaast was Bobby een stuk jonger dan Link (op dat moment 44). Succes verzekerd dus. Nee, helaas niet. Doordat Bobby alles zong, verloor de muziek een stuk van zijn eigenheid en kwam het niet boven de rest uit. Deze plaat bracht ook niet het succes waarop gehoopt werd. Over het algemeen heeft de plaat dezelfde laid-back sound als Link Wray. Door de rauwe energie uit de kippenschuur blijft de plaat beter overeind dan platen van tijd­genoten in hetzelfde genre. Nummers als Walkin’ in the Arizona Sun,  Scorpio Sun en All because of a Woman resoneren het beste (waarbij op de eerste twee Link op slide gitaar).

Beans and Fatback

De derde plaat, Beans and Fatback (1973), is een vreemde eend in de bijt. Link zegt hierover in Muziekkrant Oor: “Steve Verocca leek in het begin erg aardig, hij gaf me complimentjes, overreedde me die plaat nou maar te maken, hielp me daarna aan een contract met Polydor en deed nog veel meer. 
Totdat-ie plotseling spoorloos verdwenen bleek te zijn, een heleboel geld meegappend. Nee, hij was niet zo aardig. Hij nam bijvoorbeeld ook een aantal tapes mee die later gebootlegd zijn op Virgin. Beans and Fatback heette die plaat. Die opnames komen van een sessie die we gemaakt hebben met Bill ­Bender. Bill is een editor van Time Magazine die langs kwam voor een interview. Later op de avond gingen we naar ’t kippenhok, Bill zette een cowboyhoed op, hij deed zijn nette pak en z’n nette schoenen uit en pakte de koebellen. Hij was echt in de goede stemming. De muziek die we die avond hebben gemaakt hebben we zomaar voor de lol opgenomen, met één microfoon. Het ging er mij om dat bandje aan Bill cadeau te kunnen geven als herinnering aan die gezellige avond. Steve ­Verocca heeft die tapes meegeklauwd, is er mee naar de studio gegaan, heeft wat overdubs verricht en heeft de boel toen aan Virgin verkocht, die het zonder mijn toestemming heeft uitgebracht.” Niet fijn dat de meester er zelf niet blij mee was, maar voor ons is het een fantastisch document om te snappen én te horen wat er zoal gebeurde in Link’s 3 Tracks Shack.

Terug naar overzicht

Deel dit artikel

Lees ook deze:

Hou mij op de hoogte!

Laat mij weten wanneer een nieuwe editie beschikbaar is.